De kat is een van de oudste huisdieren van de mens. De gedomesticeerde (tot huisdier gemaakte) kat behoort tot de familie van de katachtigen. De oudste vondst van een gedomesticeerde kat is die in een graf op Cyprus van ongeveer 9500 jaar geleden. Toen de mens ongeveer 7000 jaar geleden in het Midden-Oosten van nomadische jager land-bouwer werd en langer op dezelfde plek verbleef hielden katten zich op rond de graanopslagplaatsen vanwege de muizen en ratten. De kittens werden door de mens naar binnen gehaald en tam gemaakt waardoor uiteindelijk onze huiskat is ontstaan. Vanuit het Midden-Oosten werd de kat al vrij snel meegenomen door reizigers en emigranten naar Europa en dieper Azie in. Ook zeelieden namen de kat mee om aan boord hun voedselvoorraden te beschermen tegen ratten en muizen.
In de Germaanse en Griekse mythologie, bij de Egyptenaren, en bij de Romeinen speelt de kat een prominente rol; als vruchtbaarheidssymbool en als beschermer van bezittingen en als heilig dier in de tempel. Bij de christenen was de kat minder geliefd; hij werd vaak geassocieerd met de 'machten van de duisternis' en met hekserij (14e eeuw) waarbij zij in grote getallen werden gedood en of geofferd aan boze geesten. Er zijn zelfs aanwijzingen dat deze grote slachting onder de katten een explosie van het aantal muizen en ratten veroorzaakte waardoor de pest in 1334 enorm om zich heen heeft kunnen grijpen. Vandaag de dag speelt de kat een grote rol in het bijgeloof als brenger van ongeluk of juist geluk. Pas in de 18e eeuw herwint de kat zijn populariteit als onschuldig en zelfs nuttig huisdier. In de 19e eeuw worden de eerste kattententoonstellingen gehouden en zijn er door intensieve fokkerij diverse rassen ontstaan.
De levensduur van huiskatten komt overeen met die van de andere katachtigen. Na ongeveer 10 jaar kan een kat als bejaard worden beschouwd. Katten worden gemiddeld twaalf tot veertien jaar. De oudste Nederlandse kat werd 28 jaar oud. De oudste kat werd 38 jaar en 1 dag oud.
Katten hebben een goed gezichtsvermogen en kunnen vooral goed in de schemer zien. Katten kunnen niet goed kleuren onderscheiden. Katten hebben een uitstekend gehoor en kunnen veel hogere frequenties waarnemen dan de mens. Door het draaien van de oren kunnen geluiden driedimensionaal gelocaliseerd worden. Op hele korte afstand zien katten niet goed en dienen de uiterst gevoelige snorharen en de lange haren boven de ogen voor de fijne tastzin bij het hanteren van de prooi. De kat heeft een veel betere reuk dan de mens. De neus bevat vele miljoenen geurcellen die met name afgestemd zijn op stikstof wat bijvoorbeeld in rottend vlees bevindt. De kat is daarom goed in staat om voedsel op eetbaarheid te beoordelen. De smaak bij de kat is daarentegen minder goed dan bij de mens. Ook bij het eten laat de kat zich daarom vooral leiden door de geur. Ze kunnen zout, zuur en bitter van elkaar onderscheiden en hebben geen voorkeur voor zoet.